Interdepartementaal onderzoek: definitie van ‘adequaat pensioen’

Interdepartementaal onderzoek: definitie van ‘adequaat pensioen’

In een Interdepartementaal onderzoek (IBO) is onderzocht of de pensioenopbouw in ons land in balans is. In een serie berichten gaan we dieper in op de bevindingen uit dit onderzoek. Zo behandelden we in een eerder bericht de doelen die de overheid nastreeft met haar pensioenbeleid. In dit bericht gaan we in op wat de onderzoekers onder een 'adequaat pensioen' verstaan.

De hoogte van een adequaat pensioen is mede afhankelijk van de rol die de politiek ziet ten aanzien van de fiscale facilitering van de pensioenopbouw. Vanuit de doelen 1) voorkomen van armoede, 2) behoud van de levensstandaard en 3) de randvoorwaarde van een financieel houdbaar pensioenstelsel, beredeneren de onderzoekers wat onder een adequaat pensioen moet worden verstaan. Daarbij wordt de breedste inkomensdefinitie gehanteerd: de eerste tot en met de vierde pensioenpijler.

Voorkomen van armoede
Vanuit het perspectief voorkomen van armoede voldoet een adequaat pensioen zolang dat niet onder het sociaal minimum valt (op dit punt wordt aangesloten bij de Commissie sociaal minimum; netto €20.976 euro voor alleenstaanden en €29.940 voor paren). Op grond hiervan is de conclusie dat een volledige AOW voldoet als adequaat pensioen ter voorkoming van armoede. Opgemerkt wordt nog dat het CBS, het CPB en het Nibud aan een nieuwe uniforme definitie voor armoede werken die medio oktober wordt gepubliceerd. 

Behoud levensstandaard
Vanuit het doel behoud van levensstandaard kan gekeken worden naar zowel de 1) opbouwfase als de 2) uitkeringsfase van het pensioen.

  1. Gesteld wordt dat bij een adequate pensioenopbouw rekening wordt gehouden met een gelijkmatige consumptie over de levensloop. Pensioen wordt in de opbouwfase opgebouwd tijdens de fasen van ‘spitsuur van het leven’ en de ‘overschotfase’. De eerste fase doet zich voor tijdens het begin van de loopbaan met een opstapeling van lasten, waarbij een deel nodig is voor de niet-liquide middelen, zoals het huis en pensioen. De tweede fase speelt zich halverwege de loopbaan af en wordt gekenmerkt door een (vermogens)overschot.
    De onderzoekers stellen dat het huidige pensioenbeleid deels rekening houdt met een gelijkmatige verdeling van inkomen en uitgaven over de levensloop. Voor mensen met een inkomen hoger dan de AOW kan een hoge pensioenpremie in combinatie met hoge vaste lasten ervoor zorgen dat ze nu moeite hebben om rond te komen tegenover een bovenmatig pensioeninkomen later.
  2. Een pensioeninkomen van 70% van het gemiddelde bruto-inkomen voor pensionering kan worden beschouwd als toereikend om dezelfde levensstandaard te behouden. De vervangingsratio hoeft niet 100% te zijn; er hoeft niet voor het pensioen gespaard te worden, een eventueel koophuis is doorgaans afbetaald, er zijn geen werk-gerelateerde uitgaven meer. De Wet toekomst pensioenen gaat uit van een fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw van 75% van het gemiddeld brutoloon in 40 jaar (of 80% in 42,5 jaar). Gesteld wordt dat een vervangingsratio van 70 – 80% gangbaar is in Nederland.
    Het is ook mogelijk een inkomensbenadering op te stellen voor een adequaat pensioen. Voor het behoud van de levensstandaard kan voor een adequaat pensioen ook onderscheid worden gemaakt in minimaal benodigde vervangingsratio’s tussen inkomensgroepen. Geconcludeerd wordt dat alle inkomensgroepen minimaal een pensioeninkomen moeten hebben ter hoogte van het sociaal minimum. Als mensen daarboven een pensioeninkomen hebben dan wordt aangesloten bij de maatstaf van 70 - 80% van het bruto-middelloon.

Financieel houdbaar pensioenstelsel
Het pensioenstelsel biedt mensen in Nederland veel, maar kost de overheid tegelijkertijd veel geld. De overheid streeft ernaar hierin een balans te vinden. Tot een bepaald niveau is fiscale facilitering en ondersteuning gerechtvaardigd, daarboven kan het worden gezien als eigen verantwoordelijkheid. Relatief veel pensioensparen heeft mogelijk als negatief neveneffect dat groepen mensen gedurende de levensloop niet voldoende in staat zijn geweest om hun consumptie te spreiden. Oversparen kan er verder ook toe leiden dat bepaalde groepen ervoor kiezen eerder te stoppen met werken, wat negatief kan bijdragen aan de arbeidsmarktkrapte. Om tegemoet te komen aan deze neveneffecten zou de pensioenopbouw kunnen worden beperkt. Een alternatieve methode om hetzelfde doel te halen is de belastingheffing in de uitkeringsfase aan te passen. Dit laatste wordt niet in het rapport niet verder uitgewerkt.

De onderzoekers stellen dat vanaf een bepaald niveau de aanvullende pensioenopbouw een eigen verantwoordelijkheid wordt. Op dit moment is dat tot drie keer modaal. De onderzoekers hanteren voor een adequaat pensioen voor fiscale facilitering een pensioeninkomen van 2 keer modaal (€78.000). Deze grens kan hoger of lager zijn afhankelijk van de rol die de overheid hierbij voor zich ziet.

Grenzen voor een adequaat pensioen bij een financieel houdbaar pensioenstelsel (bedragen/percentages 2022):

Netto mimimumpensioeninkomen: €20.976 (sociaal minimum, 6% flexbudget)
Vervangingsratio: 70 - 80%
Bruto maximumpensioeninkomen: €58.500